Observeer welke onderwerpen (of activiteiten) de kinderen leuk en interessant vinden. Gebruik die informatie om de kinderen ruimte te geven om (met elkaar) over dat onderwerp te praten.

Naast beurtruimte, tijd om te praten, is er ook nood aan inhoudelijke inbreng, onderwerpsruimte. Kinderen moeten de ruimte krijgen om te praten en dat lukt het best als ze ook het onderwerp waarover ze praten (mee) mogen invullen. De beginsituatie van het kind is daarbij belangrijk. Ga na welke thema’s, activiteiten of spelletjes aanspreken. Van daaruit kan je een gesprek beginnen waarbij je het taalaanbod over dat thema uitbreidt. Het kind weet dan dat zijn interesse er mag zijn en dat hij daar iets over kan zeggen als hij dat wil.

Productieve interactie vertrekt vaak vanuit gemeenschappelijke ervaringen van de sprekers. Als alle deelnemers weten waar het gespreksonderwerp over gaat, omdat ze de ervaring zelf mee beleefden (bijvoorbeeld op een uitstap of tijdens een activiteit), heb je een sterk ondersteunde spreekkans gecreëerd. Iedereen kan namelijk zijn eigen ervaring delen. (Jaspaert & Frijns, 2017)

Het is normaal dat het kind niet meteen zelf veel taal gaat produceren, zelfs als het onderwerp aanspreekt. Laat dat je echter niet ontmoedigen. Via een rijk taalaanbod en gevarieerde vragen lok je geleidelijk aan taalproductie over een bepaald thema uit. Merk je dat kinderen dezelfde onderwerpen leuk of interessant vinden, dan kan je hen ook actief gaan samen plaatsen (zie onderlinge interactie stimuleren), hen samen prikkels over dit thema geven of hun inbreng koppelen en doorspelen (zie doorspelen en koppelen). (Verkinderen, 2016)

 


Meer lezen

Jaspaert, K., & Frijns, C. (2017). Taal leren. Van kleuters tot volwassenen. Leuven: Lannoo Campus.

Verkinderen, S. (2016). Taal laten groeien. Mechelen: Plantyn.