Let erop dat kinderen die iets willen zeggen hun beurt volledig kunnen benutten. Bescherm hun beurt tegen andere praatgrage kinderen die het woord willen overnemen.

In een gesprek moet het kind de kans krijgen om aan het woord te komen en aan het woord te blijven als dat gepast en gewenst is. Dat noemen we beurtruimte. Kinderen die het Nederlands nog niet (goed) machtig zijn, hebben soms meer tijd nodig om tot spreken te komen.

  • Geef die kinderen de tijd om een vraag te beantwoorden, om iets te zeggen, om te proberen. Toon dat je geduldig bent en dat er ruimte is om het woord te nemen.
  • Neem niet te snel zelf terug het woord nadat je iets gezegd hebt. Laat genoeg stiltes vallen zodat het kind tijd heeft om zelf iets te zeggen.
  • Bescherm de beurt van het kind ook tegen andere praatgrage (of taalsterkere) kinderen. Kinderen die een ander kind onderbreken, kan je even laten wachten. Dat kan je verbaal doen (“Nee, we luisteren nu eerst naar x.”) of non-verbaal door bijvoorbeeld met een handgebaar duidelijk te maken dat het kind even moet wachten om iets te zeggen. Maak daarbij wel duidelijk dat de beurtsteler ook nog aan het woord mag komen, alleen niet meteen (Verkinderen, 2016).

 

Meer lezen

Verkinderen, S. (2016). Taal laten groeien. Mechelen: Plantyn.